- hout
- {{hout}}{{/term}}1 [stof waaruit bomen bestaan] wood2 [muziek] woodwind ⇒ woods♦voorbeelden:1 een lading/stuk hout • a load/piece of wood〈figuurlijk〉 van dik hout zaagt men planken • 〈met betrekking tot overdrijven〉 he/she 〈enz.〉is laying it on thick ; 〈met betrekking tot botheid〉 not very subtle, is he/she 〈enz.〉〈figuurlijk〉 hij is uit het goede hout gesneden • he is made of the right stuffhout hakken/zagen • chop/saw woodhout sprokkelen • gather wood〈figuurlijk〉 uit hetzelfde hout gesneden zijn • be cast in the same mould¶ vloeibaar hout • plastic wooddie redenering snijdt geen hout • that line of reasoning will not wash
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.